|
Zondag 9 oktober 2022 Meester wat moet ik doen? Marcus 10, 17-27 Oosterkerk Aalsmeer Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te beërven? Er
komt een man naar Jezus toe. Hij valt op zijn knieën. Het is hem
duidelijk ernst. Hij smeekt om hulp, om goede raad. Goede Meester. Wat
moet ik doen om het eeuwig leven te beërven. Vraag jij je dat ook af, wel eens, ooit eens. Wanneer dan en waarom? Of
ben je die vraag al voorbij en direct gerend naar het van ouds
vertrouwde antwoord. Je moet al wat je bezit weggeven. Eigenlijk moet
dat. Jezus zegt dat. En vervolgens gaan we puzzelen hoe we dat
opgeven van al ons bezit toch moeten opvatten. Want helemaal zonder
bezit kunnen en willen wij niet leven. Vraagt Jezus dat dan?
Vanmorgen wil ik om te beginnen weer terug naar het begin van het verhaal. Er
komt een man naar Jezus. Vertrouwde bijbellezers kennen hem als “de
rijke jongeling”. Dat komt omdat zijn verhaal in drie van de vier
evangeliën voorkomt en het in ons hoofd is blijven haken dat Mattheüs
hem een “jongeling”, een jonge man noemt. Marcus doet dat niet. In
Marcus zegt de man dat hij zich van jongs af aan gehouden heeft aan de
geboden. Om die man gaat het dus. Hij komt naar Jezus en vraagt: Wat moet ik doen om het eeuwig leven te beërven. Wij vertalen die vraag wellicht met: Hoe kom ik in de hemel. Maar dat is alweer te haastig en te beperkt gedacht. Eeuwig
leven is leven met de Eeuwige. Eeuwig leven dat is: Leven in diepe
verbondenheid met God de Vader. Het is hier en nu op aarde leven zoals
Hij ons bedoeld en bestemd heeft. Jezus zelf noemt het even later: Het
rijk Gods binnengaan. Met het koninkrijk van God bedoelen we het bereik
van God, de sfeer waar recht wordt gedaan en liefde heerst voor Gods
aangezicht en waar de mensen elkaar de ruimte geven en op adem komen en
groeien tot wat ze echt zijn en komen tot hun liefste en diepste
bestemming die duren zal tot voorbij de grenzen van ons aardse bestaan
en door God zelf voltooid zal worden. Meester, wat moet ik doen.
Meester wat moet ik toch doen om echt te leven zoals u bedoelt, zinvol,
gelukkig met u en met mijn naasten. Wat moet ik toch doen om uit te
stijgen boven mij zelf, diepe voldoening te vinden in wie ik ben voor
God en de naaste. Meester, wat moet ik doen om niet weg te zakken in
somberheid of depressie. Meester, meester, help mij toch. Wat moet ik
doen. Op die vraag antwoord Jezus. Op die vraag antwoordt Hij niet “Ga heen, verkoop je bezit en geef het de armen”. Dit
is het antwoord van Jezus: Je kent de geboden. En dan volgt een korte
samenvatting van de tien woorden. Meester, wat moet ik doen? Je moet de
geboden doen. Vrijwel hetzelfde antwoord geeft Jezus aan een
Farizeeër die hem ook vraagt: Meester, wat moet ik doen. Wat moet ik
toch doen om het eeuwig leven te beërven. Ook dan verwijst Jezus naar
de geboden. Heb God lief en heb je naaste lief. Doe dat en je zult
leven. Dit antwoord van onze Heer is diep geworteld in zijn eigen geloof en leven. Het is gegrond in de wet en de profetie.
Als
eerste lezing hebben we vanmorgen Micha 6 gelezen. Het is buitengewoon
verrassend om dit Bijbelgedeelte te lezen naast het Evangelie van de
rijke jongeling dat ons zo puzzelen kan. In dit Bijbelgedeelte klaagt de HEER zijn volk aan omdat het vastgelopen is in ontrouw. En dan vragen ze zich vertwijfeld af: Wat moeten we doen. Wat moeten we toch doen? Zullen we Hem onze kostbare stieren geven. Moeten we dat doen? Of moeten we Hem duizend rammen geven? Tienduizend vaten kostbare olie? Moeten we dat doen? Of
nee, moeten we hem het aller-allerkostbaarste geven wat we hebben. Ons
kind, ons bloed, ons eigen leven. Meester, wat moeten we toch doen?
Moeten we dát doen. En dan zegt de profeet en ongetwijfeld,
ongetwijfeld staat dat ook geschreven in het hart van onze Heer: Er is
jou, mens, gezegd wat goed is. Je weet wat de Heer van je wil. Je weet hoe je kunt leven in verbondenheid met God en met de naaste. Je weet hoe je het eeuwig leven beërft: Niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God. En
dat is ook het antwoord dat wij nu vandaag te horen krijgen op de
vraag: Meester, wat moeten we doen om het eeuwig leven te beërven. Dat antwoordt luidt niet: Ga heen, verkoop al wat je bezit. Het antwoord dat onze Heer geeft luidt: Je kent de geboden. Je weet wat de Heer van je vraagt. Leef rechtvaardig. Leef betrouwbaar. Leef in verbondenheid met God. Dat is het. Het is vandaag moeilijk genoeg in een verwarde en verwarrende wereld. Maar dat is het.
En de rijke man weet dat ook. Hij zegt: Vanaf mijn jeugd heb ik dit gedaan. Maar
als hij het al weet, als hij de geboden al doet waarom vraagt deze man
dan nog of weer: Meester, wat moet ik doen, wat moet ik toch doen om
het eeuwig leven te beërven. Om daar achter te komen moeten we
proberen dieper in de ziel van deze mens te kijken. In ieder geval onze
Heer doet dat want er staat nadrukkelijk geschreven: Hij zag hem aan en
kreeg hem lief. Waarom toch vraagt die mens die alle geboden houdt,
die mens die weet wat de Heer van hem vraagt, waarom vraagt hij zo
dringend op zijn knieën, bijna wanhopig: Wat moet ik doen, wat moet ik
toch doen. Ik denk dat deze mens, ook al houdt hij de geboden, een
diep gemis voelt in zijn persoonlijk leven. Let op. Hij moet niet meer.
Hij wil meer. Op een of andere manier is hij met al zijn rijkdom in
zijn leven vastgelopen. Hij is puissant rijk. Maar hij voelt een gemis.
Hij heeft een groot verlangen naar God, naar levensvreugde en
levenszin. Hij verlangt en dat verlangen wordt niet vervuld. Nog niet,
nog niet. En Jezus herkent dat verlangen. En spreekt hem
persoonlijk op dat verlangen aan. Jouw overvloedige rijkdom zit jouw
verlangen naar puur en zinvol leven met God en de naaste in de weg. Je
mist de kunst van het loslaten. Je mist de onbekommerde, vervulde
verbondenheid met de Eeuwige. Het is een persoonlijk gesprek
tussen die twee. Geen algemene regel. De algemene regel is wat Micha
heeft gezegd en die wij allemaal kennen. Maar hier in het persoonlijke
tweegesprek gaat het om iets anders. Hier gaat het om de kunst van het
loslaten en vertrouwen koesteren in God. De rijke man moet het niet maar hij wil het. Hij wil het zo graag maar kan het niet.
Wij
hier in de kerk luisteren, net als de leerlingen toen, naar dit
gesprek. En wat mij nu zo diep raakt is dat deze mens is vastgelopen in
zijn leven en niet bij machte is om het te veranderen, zo te veranderen
dat hij een diep geluk ervaart in zijn verbondenheid met God en mensen,
zo te veranderen dat hij waarachtig bijdraagt aan het recht, de trouw,
de liefde tot zijn Vader in de hemel. Zijn bezit, zijn welvaart, zijn zekerheid zit hem in de weg. Hoe is dat bij jou en bij mij?
Wanneer
je met open ogen in de wereld staat, dan zie je dat onze manier van
leven, de wijze waarop we dat hebben ingericht, het doen van de geboden
in de weg staat. De schepping kreunt en de mensen lijden onder wat
mensen mensen aandoen. Wij maken daar allemaal deel van uit. In die zin
zijn we allemaal zondaars. De apostel Paulus schreef dat al. Meester,
wat moeten we doen? Je kent de geboden. Ja maar, we zijn zo gewend aan
onze welvaart, onze energiebehoefte, ons overvloedig watergebruik, onze
manier van leven.
En Jezus kijkt ons vol mededogen aan.
Kinderen, zegt Hij. Kinderen, wat is het toch moeilijk. Gemakkelijker
gaat een kameel door het oog van een naald, dan dat jullie rijken recht
doen, trouw zijn, wandelen met God in zijn koninkrijk. Maar het kan wel. Met Gods hulp kan het wel. Dat zegt Hij. Hij zegt het tegen zijn leerlingen en vandaag zegt Hij het tegen jou en mij.
Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te beërven. Ieder van ons kan die vraag in gebed stellen aan onze Heer. Je
kent de geboden. Leg je leven er naast. Er ontbreekt wat bij jou. Wat
is het toch moeilijk. Maar met Gods hulp en Gods kracht wordt je
geheeld en op weg gezet. In verbondenheid met Christus die jou redt, kan ook jij recht doen, trouw zijn, leven in verbondenheid met God en de naaste. Met Gods hulp kun je stappen zetten om los te laten wat je belemmert en aan te vullen wat je ontbreekt. Doe dat en je zult leven. Amen
|